Landschap

Fusarium spp [Fusarium sp.]

Fusarium-schimmels behoren wereldwijd tot de gevaarlijkste ziekteverwekkers in granen. Naast opbrengstverliezen door een lagere kiemkracht van aangetast zaaizaad, kan fusarium het aantal korrels per aar en het duizendkorrelgewicht negatief beïnvloeden. Verder veroorzaken de schimmels een verminderde bak- en brouwkwaliteit en kunnen ze mycotoxinen vormen. Tarwe en haver zijn het meest vatbaar voor de fusarium-schimmels, maar ook triticale kan worden aangetast. Gerst en rogge zijn minder gevoelig.

Besmettingsbron

Fusariumsoorten zijn weinig specifiek als ziekteverwekkers. Naast graansoorten kunnen zij in vergelijkbare mate ook maïs en talrijke grassoorten aantasten. Aangetaste oogstresten van maïs of granen die aan de oppervlakte liggen, zijn de belangrijkste besmettingsbronnen. Een andere infectiebron is besmet zaaizaad. Problemen met de kieming door fusarium zijn altijd terug te voeren op besmet zaaizaad.

Infectievoorwaarden

De stengelbasis van een tarweplant kan net boven het wortelstelsel aangetast worden door fusarium. Dit kan gebeuren vanuit besmet zaaizaad of via sporen die afkomstig zijn van de stoppelresten in de bodem en via de kroonwortels de plant infecteren. Blad- en aaraantastingen ontstaan door ascosporen of conidiën van de fusarium-schimmels. De ascosporen worden gevormd in vruchtlichamen op oogstresten en verspreid door de wind. Regendruppels zorgen voor de verplaatsing van de conidiën vanaf de oogstresten of de onderste bladeren naar bovengelegen plantdelen. De gevreesde aarinfecties ontstaan vooral tijdens de bloei van de tarwe bij voldoende vocht en temperaturen van boven 20 °C. De verschillende fusariumsoorten hebben ook verschillende optimumtemperaturen om te kunnen infecteren. Voor Fusarium culmorum en Fusarium graminearum is dat ongeveer 25 °C en voor Fusarium avenaceum ongeveer 20 °C. De onechte Fusarium nivale (Monographella nivalis / sneeuwschimmel) heeft een optimumtemperatuur van 17 °C.

In de vermeerderingsteelt raakt in de bloei het zaaizaad geïnfecteerd. Voorafgaand aan de aantasting van de aren ontwikkelen de fusarium-schimmels zich zonder specifieke kenmerken op de onderste bladdelen. Dit gebeurt voor Tarweaanplant al onder invloed van koude en vochtige weersomstandigheden. De schimmel kan vanaf het voorjaar weken latent aanwezig zijn op bladeren en bladscheden, om pas te beginnen met sporuleren op het moment dat de weersomstandigheden daarvoor gunstig zijn. De gevormde sporen worden verspreid via regendruppels. Fusarium graminearum stelt voor sporulatie en infectie de hoogste temperatuureisen. Naast een gestage uitbreiding van de aantasting door conidiën via de lager gelegen plantdelen kunnen aren ook vanuit oude (maïs)stoppelresten of eventueel vanuit maïs geïnfecteerd worden. Door wind verspreide ascosporen zijn verantwoordelijk voor de infecties vanuit de stoppel. Daarbij zijn overigens rassen met kort stro, vanwege de kortere infectieafstand, gevoeliger voor aantasting.

Elke verzwakking van de tarweplant bevordert de kans op aarinfecties door fusarium. Voor een infectie van aren hebben de gevaarlijke fusariumsoorten bij temperaturen van meer dan 20 °C minstens een bladnatperiode nodig van 24 tot 40 uur. Onder de 20 °C zullen geen noemenswaardige infecties plaatsvinden. Rond de bloei is tarwe het meest vatbaar voor fusarium. Waarschijnlijk zijn de helmknoppen daarbij invalspoorten voor de schimmel. Het voedingsrijke pollen van tarwe schijnt de kieming van de schimmelsporen bovendien te stimuleren. De schimmel kan op bladeren en bladscheden latent aanwezig zijn en pas gaan sporuleren onder gunstige omstandigheden. Als de bloei samenvalt met hoge sporenproducties, van zowel ascosporen als conidiën, dan is de kans op een flinke areninfectie zeer groot. Korrelinfecties zijn nog mogelijk tot het begin van het deegrijpstadium.

Aantastingsbeeld

Al bij het opkomen van de wintertarwe kan fusarium slechte plekken in het gewas veroorzaken. De eerste symptomen zijn langwerpige vlekken op de kiemschede en wortelhals van de jonge aangetaste tarweplantjes. Tijdens de uitstoeling kan de bladschedebasis en de stengelvoet bruin verkleuren. De aantastingsbeelden van voetziekte veroorzaakt door fusarium zijn donkere, diffuse en streepvormige lesies aan de stengelvoet en de onderste knoop. De infecties kunnen in het stengelweefsel doordringen. In het binnenste van de stengel ontstaat dan vaak een roze gekleurd vlechtwerk van schimmelpluis. Voetziekte door fusarium leidt onder meer tot groeiachterstand, voortijdig afrijpen en bij een zware aantasting tot legering en volledig afsterven van de plant. Het belangrijkste schadesymptoom van fusarium is de aantasting van de aren.

Als de schimmels Fusarium culmorum en Fusarium graminearum al in een vroeg stadium de aaraanleg bereiken, veroorzaakt een aantasting vaak het afsterven van de korrels of het afsterven van de hele aar. Door het binnendringen van de schimmel in de spil wordt de toevoer van voedingsstoffen onderbroken. Hierdoor ontstaan daarboven loze of gedeeltelijk loze aren met veelal witgekleurde korrels. Op de verbleekte korrels vormen de fusarium-schimmels roze sporendragers. Zeker bij aanhoudend nat weer worden zieke aren in een later stadium ook nog secundair aangetast door zwartschimmels. Vergelijkbare schadebeelden De aantastingen aan de stengelvoet van fusarium kunnen worden verward met de aantastingen van voetziekten als Pseudocercosporella herpotrichoides en Rhizoctonia cerealis. Voetziekten kunnen ook tot witarigheid leiden, alleen sterft dan altijd de hele plant af. Bij aarfusarium is meestal slechts een gedeelte van de aar aangetast.

Bestrijding

Preventieve teeltmaatregelen

  • Goed onderwerken van oogstresten van granen en maïs.
  • Na jaren met flinke aantastingen een ruimere vruchtwisseling aanhouden.
  • Gezond en ontsmet zaaizaad gebruiken.
  • Bij de rassenkeuze de gevoeligheid voor aarfusarium laten meewegen.
  • Het groeiseizoen zo kort mogelijk houden, onder meer door rassenkeuze en een gematigde stikstofgift.
  • Bij hoge ziektedruk niet te laat oogsten en zo snel mogelijk het graan terugdrogen naar maximaal 14 procent vocht.

Toepassing van fungiciden

Besmetting van de kiem kan door zaaizaadontsmetting voorkomen worden. Het gericht bestrijden van aarinfecties is een stuk moeilijker. De toegelaten middelen kunnen bij een optimale timing een vermindering van de aantasting en lagere gehalten aan mycotoxinen geven. Bespuitingen tijdens de bloei hebben alleen zin als de weersomstandigheden gunstig zijn voor infectie, dat betekent temperaturen boven 18 °C en veel neerslag. Een bespuiting heeft alleen effect als er binnen 48 uur voor of na een infectie gespoten wordt.

Top